Het winterkoninkje
nr 13 op de route
Bij de zoveelste ruzie tussen kraai en patrijs,
zegt de uil: ‘Het wordt hoog tijd dat wij
een koning aanwijzen die slim en heel wijs
een eind maakt aan kibbelarij.’
Koning der vogels, iedereen wil die kroon
dus het gekwetter is niet van de lucht.
Maar de uil stelt dan voor: ‘De strijd om de troon
wint de vogel met de hoogste vlucht.’
In de Oeffelter Meent wordt de strijd dan gestreden,
al wat veren heeft, doet zijn uiterste best.
Vanaf grote hoogte kijkt de arend naar beneden
en ziet dat hij hoger vliegt dan de rest.
‘Ik ben koning!’, roept de arend met een traan in zijn ogen
‘Nee ik’, piept een vogeltje dat door niemand gezien,
onder het verenkleed van de arend was meegevlogen
en op diens rug nu zijn koninkrijk denkt te zien.
Maar het vogelvolk kan het valse spel niet bekoren,
en sluit de vogel op in een hol zonder licht.
Met de uil als bewaker in een eik als uitkijktoren
met soms één oog open en soms één oog dicht.
Maar als twéé ogen sluiten is het waken gedaan:
weg is ’t vogeltje, weg uit zijn cel.
Alleen ’s winters komt ie nog onder heggen vandaan
en roept spottend: ‘Winterkoninkje, dát ben ik wel!’
© 2021 Geurt Franzen, naar een sprookje van de gebroeders Grimm