De bij en de angel
nr 11 op de route
Elk dier had een gave, had wat zinnigs te doen
dus was God met de schepping content.
Toen vloog daar een bij, sprak met nijdig gezoem:
‘En wat is er voor mij dan gepland?’
Da’s waar ook, zei de Heer, was ’t domweg vergeten,
maar voor jou heb ik iets moois in ’t verschiet.
Al die geurige bloemen, daarmee mag je gaan daten
en aanraken ook, elke bloem die je ziet.
Elke bloem schenkt je nectar, zonder enige weerstand,
in je hol wordt het honing, ja geloof me, ’t is heus.
Toen het bijtje dat hoorde, vloog hij snel naar het grasland
en hij volgde voortaan, zonder aarzelen zijn neus.
Zijn holletje vulde zich rap en na een tijdje
dreef de geur van de honing over bos en de hei
Elk dier van de schepping voegde zich in het rijtje
van wachtenden onder het hol van de bij.
Maar de bij gaf geen krimp, nee hij dacht niet aan delen:
‘De honing is van mij, heb ik eerlijk verdiend.’
En elk beest dat maar waagde van de honing te stelen
kreeg een steek van zijn angel toegediend.
Het was God in den hoge die de bij bij zich riep
en hem zei: je hebt je rechten verspeeld.
Exclusief was de gave die ik voor je schiep
maar niet de honing die jij hebt geteeld.
Elk dier heeft het recht van de honing te eten
en jij maakt je dienstbaar bij hun ernstige nood.
Om zeker te zijn dat je het niet zult vergeten:
vanaf nu ga na een prik met je angeltje… dood.
© 2021 Geurt Franzen
naar een verhaal van Selma Lagerlöf